WELKOM / BIENVENIDO


MAG IK ME VOORSTELLEN MET EEN LIEDJE?

¿PERMITE QUE ME PRESENTE CON UNA CANCIÓN?


MI CANCIÓN MUY PREFERIDA:

CUCURRUCUCÚ PALOMA



CUCURRUCUCÚ PALOMA, NO LLORES

(LIEF DUIFJE MIJN, WAAROM AL DIE TRAANTJES DIJN?)

Dicen que por las noches
no más se le iba en puro llorar;
dicen que no comía,
no más se le iba en puro tomar.
Juran que el mismo cielo
se estremecía al oír su llanto,
cómo sufrió por ella,
y hasta en su muerte la fue llamando:
Ay, ay, ay, ay, ay cantaba,
ay, ay, ay, ay, ay gemía,
Ay, ay, ay, ay, ay cantaba,
de pasión mortal moría.
Que una paloma triste
muy de mañana le va a cantar
a la casita sola con sus puertitas de par en par;
juran que esa paloma
no es otra cosa más que su alma,
que todavía espera a que regrese
la desdichada.
Cucurrucucú paloma,
cucurrucucú no llores.
Las piedras jamás, paloma,
¿qué van a saber de amores?
Cucurrucucú, cucurrucucú, cucurrucucú,
cucurrucucú, cucurrucucú,
paloma, ya no le llore
EIGEN VERTALING EN NADERE INFO OVER DIT LIEDJE:


12 januari 2011

KUNST IN DE MAAK (8) : STEFAN BEYST : HET CONCEPT MIMESIS : INGEVULDE EN NIET INGEVULDE SUGGESTIE

[uittreksel uit het onderdeel 'mimesis' zoals gepubliceerd op de website van kunstfilosoof en kunstcriticus STEFAN BEYST



HET CONFLICT TUSSEN INGEVULDE EN NIET INGEVULDE SUGGESTIE

Ook in het werkelijke leven is het aandeel van de suggestie in de waarneming erg groot. Pas als we werkelijk geïnteresseerd zijn in wat we vluchtig noteerden of wat zich opdringt, gaan we over tot meer uitputtende waarneming. Daarbij wordt de suggestie geleidelijk vervangen door concrete waarneming. Maar in de regel zijn we helemaal niet geïnteresseerd in volledige waarneming, wel integendeel. Om te beginnen bewegen we ons niet altijd in de werkelijkheid: de hele nacht door, maar ook overdag geven we ons over aan dromen en dagdromen. Als we ons al met de wereld inlaten, doen we dat van nature eerder in de geest: in onze gedachten bewegen we ons in het verleden, de toekomst en wat zich op andere plaatsen afspeelt. Als we onze gedachten al inruilen voor wat hier en nu is gegeven, filteren we massa's indrukken weg. En van wat in de filter bleef hangen, gebruiken we het merendeel slechts als teken voor nieuwe gedachten of andere, evenzeer vluchtige waarnemingen. Slechts bij uitzondering laten we een verschijning ten volle tot ons doordringen, en dat houdt dan meestal in dat we meerdere zintuigen in werking stelling: wat we hoorden willen we ook zien, aanraken om er vervolgens gastronomisch of erotisch mee om te gaan.

Bovenstaand overzicht moge volstaan om ons eraan te herinneren hoezeer we in het dagelijks leven vaker de zintuiglijke indrukken afwimpelen dan ze tot ons te laten doordringen. Het valt ons helemaal niet moeilijk om bij het opgaan in de verbeelding de zintuigen als zodanig buiten werking te stellen: dat doen we al elke nacht als we inslapen. Als we dan al overgaan tot waarneming, stellen we ons in de regel tevreden met kijken en zetten alle andere zintuigen op non-actief. Als er zich dan toch een geluid aandient, gaan we meteen kijken waar het vandaan komt om te zien wat het is. Pas als we met de handen moeten werken of overgaan tot eten of vrijen activeren we de verschillende vormen van tastzin.

Dat verklaart überhaupt het gemak waarmee we zoiets als een nabootsing voor werkelijkheid houden. Zonder probleem houden we voorstellingen voor werkelijk, even gemakkelijk in de droom als in een roman. Evenzeer zonder problemen laten we ons de interzintuiglijke reductie van puur visuele nabootsingen welgevallen. Alleen bij het bewegende visuele beeld is het uitschakelen van de overige zintuigen moeilijker omdat beweging meestal geluid met zich brengt. Bij auditieve nabootsingen daarentegen is het bijna onmogelijk om het verlangen op te schorten om wat we horen ook te zien: bij het luisteren naar het nieuws zien we ook graag het aangezicht van de nieuwslezer, ook al vertelt ons dat niet veel meer. Zelfs bij het beluisteren van muziek willen velen ook de uitvoerders zien, al blijft de wereld die in de muziek wordt opgeroepen onzichtbaar.

Dat belet niet dat er ten allen tijde een conflict kan ontstaan tussen onze neiging om de overige zintuigen of de zintuigen als zodanig uit te schakelen, en de neiging om tot vollediger zintuiglijke omgang of tot zintuiglijke omgang als zodanig over te gaan. Als die overgang niet mogelijk blijkt, blijkt dat we ons slechts in de imaginaire wereld van de nabootsing bevonden. Een eerste, ons al bekend effect van het conflict tussen suggestie van volledige werkelijkheid bij gereduceerde omgang met de werkelijkheid is dus dat we de nabootsing als nabootsing ervaren: het ontbrekende dat door de nabootsing wordt gesuggereerd blijkt afwezig te zijn en de suggestie ervan slechts een illusie.

Maar er is meer: het verschil tussen ingeloste en illusoire suggestie heeft ook een effect op de manier waarop we het origineel begrijpen. In de literatuur ervaren we de wereld die in de voorstelling wordt opgeroepen altijd ergens als een onstoffelijke wereld van geesten, een 'droomwereld' - hoezeer ze ook als tastbare werkelijkheid wordt ervaren op het ogenblik dat we erin opgaan. En dat geldt ook voor auditieve nabootsingen, inzonderheid voor muziek. Visuele nabootsingen daarentegen ervaren we als veel stoffelijker en wereldser, omdat het met onze ogen is dat we in de werkelijkheid vertoeven. Al blijft aan het stilstaande visuele beeld altijd iets van het verstarde of versteende kleven. Pas bewegende beelden die van geluid zijn voorzien, hebben een werkelijkheidswaarde die nauwelijks verschilt van die van de werkelijke wereldt. Dat er toch nog een verschil is, valt pas goed op als er onderwerpen worden afgebeeld die ook in de werkelijke wereld om tastbare omgang vragen: de trein die op ons afkomt, maar vooral het eten dat we zouden willen opeten of het naakt dat we zouden willen aanraken.

Nog ingrijpender is het conflict tussen suggestie en waarneming als de nabootsing de intrazintuiglijke informatie reduceert. Al hebben we in principe slechts summiere aanduidingen nodig om de suggestie van ronding op te wekken, hoe minder informatie we krijgen, hoe schimmiger de nagebootste werkelijkheid overkomt. Naarmate we meer informatie krijgen, wordt de opgeroepen wereld wereldser en stoffelijker.

Hieruit resulteert een conflict tussen de neiging om de intrazintuiglijke informatie op te drijven en het verlangen om met zo weinig mogelijk middelen een zo groot mogelijk effect te sorteren.


Ook het weglaten van de kleur heeft een niet te onderschatten effect op het origineel. Dat is het duidelijkst zichtbaar in het verschil tussen een zwart-witversie en een kleurversie van eenzelfde beeld in kleur, bij uitstek als het gaat om onderwerpen waar de kleur een cruciale rol speelt, zoals bij een naakt.

Terwijl we in de gekleurde versie van de Venus van Urbino moeiteloos indrukken als het volume en de ruimte, de zachtheid en de warmte van de huid - en bij dit naakt zelfs zeer uitzonderlijk ook een genegen ziel - meelezen, valt het ons heel wat moeilijker om de ontbrekende kleur en haar effecten mee te rekenen.

Maar het meest ingrijpend is het effect bij verregaande intrazintuiglijke reductie. Het gaat er in de wereld van de schilderkunst - de wereld van de visuele waarneming - immers heel anders aan toe dan in de wereld van de literatuur - de wereld van de verbeelding. In de verbeelding blijkt het zeer wel mogelijk zich fragmentarische en sterk gereduceerde voorstellingen te maken: de verschijningen hebben er in de regel iets van de figuur uit het Triadisch ballet van Schlemmer hierboven. Maar op het platte vlak kan het ontbrekende niet zomaar tussen haakjes worden gezet: het oog stuit op leemtes als het de informatie wil aantreffen die wordt gesuggereerd . Ofwel moet de schilder het ontbrekende - hoe minimaal ook - aanduiden - en dan krijg je wezens die in vergelijking met wat in onze wereld is te zien als zwaar gedeformeerd overkomen; ofwel laat hij het ontbrekende gewoon weg - en dan krijg je zoals bij Klee een soort eenogige koppoter te zien die telekinetisch een los zwevende voorarm bedient. Om dezelfde reden komt het oog ook vaak in de verleiding om het tors als een verminkt lichaam te lezen. De verleiding wordt er in Rodin's 'Iris messagère' alleen maar groter op omdat er slechts één arm is afgesneden en omdat al tussen de benen een snede is te zien.



EIGEN BEMERKINGEN EN BEDENKINGEN

Door suggestie (associaties tussen de in ons brein opgeslagen virtuele 'originelen') zijn we in staat om de 'werkelijkheid' op een comfortabele manier (gereduceerd) te beleven of virtueel te herbeleven, na te bootsen, te transformeren of nieuwe virtuele ( = in de 'werkelijkheid' niet als bestaand ervaren) 'werkelijkheden' individueel te creëren, zonder dat we (al) onze zintuigen (waarover we individueel beschikken) effectief moeten inzetten om die ervaringen te kunnen 'beleven'. Dit maakt het menselijk leven draaglijk en tegelijk boeiend en creatief maar ook verslavend, broos, bedrieglijk en bedreigend. Dit zijn - in menselijk morele termen gesproken - de voor- en de nadelen van 'mimesis' en ondergeschikt ook de voor- en nadelen van onvolledige en volledige 'mimesis, van ingevulde en van niet ingevulde suggestie. De 'evenwichtige' mens balanceert existentieel voortdurend op de dunne scheidingslijn tussen wat hij zintuiglijk voluit als 'werkelijkheid' ervaart en zintuiglijk gereduceerde (suggestieve) 'mimesis' in al zijn diverse verschijningen. Voortdurend ervaart en aanvaardt hij ook conflicten tussen deze twee 'werelden' maar soms geraakt hij ook - gewild of ongewild - uit balans of vervalt hij - gewild of ongewild - in een existentieel 'onevenwicht'. Dit 'onevenwicht' kan existentieel bedreigend zijn maar het kan ook gerecupereerd worden als een alternatieve vorm van menselijke 'zingeving', waarvan onder meer spiritisme, religie maar ook 'kunst' als positieve uitingsvormen kunnen worden gezien.

Ik wil hier ook nog eens benadrukken dat de (grens van de) 'werkelijkheid' - dat wat de mens als 'werkelijkheid' ervaart - bepaald is door de grenzen van de (zintuiglijke) constitutie van het wezen mens. Wat buiten de grenzen van deze menselijke contitutie valt, kan de mens onmogelijk als 'werkelijkheid' ervaren, wat uiteraard niet wil zeggen dat er geen 'werkelijkheid' buiten deze menselijke grenzen zou kunnen bestaan. Door onrechtstreekse 'waarneming' via allerlei vernuftige instrumenten heeft de mens kunnen 'bewijzen' dat er aanduidingen zijn dat er 'werkelijkheden' bestaan die voor een rechtstreekse, feitelijke waarneming buiten de grenzen en het bereik van de menselijke zintuiglijke constitutie vallen. Dat zijn in de eerste plaats de door mens niet rechtstreeks waarneembare atomaire structuur van 'materie' en de niet-structuur (chaos) van 'energie'. Deze begrippen vallen binnen het concept 'wetenschap' waaraan het concept 'god' noodzakelijkerwijze tegengesteld moet zijn aangezien het concept 'god' per definitie gelijkgesteld wordt met 'onwerkelijkheid' waarvan desalniettemin (door sommigen) het 'bestaan' wordt geponeerd, wat - binnen de grenzen van de menselijke rede - uiteraard de Contradictie der contradicties moet zijn, een conclusie die - binnen de grenzen van de menselijke onrede - uiteraard ook in vraag kan worden gesteld.






Geen opmerkingen: