HET CONFLICT TUSSEN INGEVULDE EN NIET INGEVULDE SUGGESTIE
Ook in het werkelijke leven is het aandeel van de suggestie in de waarneming erg groot. Pas als we werkelijk geïnteresseerd zijn in wat we vluchtig noteerden of wat zich opdringt, gaan we over tot meer uitputtende waarneming. Daarbij wordt de suggestie geleidelijk vervangen door concrete waarneming. Maar in de regel zijn we helemaal niet geïnteresseerd in volledige waarneming, wel integendeel. Om te beginnen bewegen we ons niet altijd in de werkelijkheid: de hele nacht door, maar ook overdag geven we ons over aan dromen en dagdromen. Als we ons al met de wereld inlaten, doen we dat van nature eerder in de geest: in onze gedachten bewegen we ons in het verleden, de toekomst en wat zich op andere plaatsen afspeelt. Als we onze gedachten al inruilen voor wat hier en nu is gegeven, filteren we massa's indrukken weg. En van wat in de filter bleef hangen, gebruiken we het merendeel slechts als teken voor nieuwe gedachten of andere, evenzeer vluchtige waarnemingen. Slechts bij uitzondering laten we een verschijning ten volle tot ons doordringen, en dat houdt dan meestal in dat we meerdere zintuigen in werking stelling: wat we hoorden willen we ook zien, aanraken om er vervolgens gastronomisch of erotisch mee om te gaan.
Bovenstaand overzicht moge volstaan om ons eraan te herinneren hoezeer we in het dagelijks leven vaker de zintuiglijke indrukken afwimpelen dan ze tot ons te laten doordringen. Het valt ons helemaal niet moeilijk om bij het opgaan in de verbeelding de zintuigen als zodanig buiten werking te stellen: dat doen we al elke nacht als we inslapen. Als we dan al overgaan tot waarneming, stellen we ons in de regel tevreden met kijken en zetten alle andere zintuigen op non-actief. Als er zich dan toch een geluid aandient, gaan we meteen kijken waar het vandaan komt om te zien wat het is. Pas als we met de handen moeten werken of overgaan tot eten of vrijen activeren we de verschillende vormen van tastzin.
Dat verklaart überhaupt het gemak waarmee we zoiets als een nabootsing voor werkelijkheid houden. Zonder probleem houden we voorstellingen voor werkelijk, even gemakkelijk in de droom als in een roman. Evenzeer zonder problemen laten we ons de interzintuiglijke reductie van puur visuele nabootsingen welgevallen. Alleen bij het bewegende visuele beeld is het uitschakelen van de overige zintuigen moeilijker omdat beweging meestal geluid met zich brengt. Bij auditieve nabootsingen daarentegen is het bijna onmogelijk om het verlangen op te schorten om wat we horen ook te zien: bij het luisteren naar het nieuws zien we ook graag het aangezicht van de nieuwslezer, ook al vertelt ons dat niet veel meer. Zelfs bij het beluisteren van muziek willen velen ook de uitvoerders zien, al blijft de wereld die in de muziek wordt opgeroepen onzichtbaar.
Dat belet niet dat er ten allen tijde een conflict kan ontstaan tussen onze neiging om de overige zintuigen of de zintuigen als zodanig uit te schakelen, en de neiging om tot vollediger zintuiglijke omgang of tot zintuiglijke omgang als zodanig over te gaan. Als die overgang niet mogelijk blijkt, blijkt dat we ons slechts in de imaginaire wereld van de nabootsing bevonden. Een eerste, ons al bekend effect van het conflict tussen suggestie van volledige werkelijkheid bij gereduceerde omgang met de werkelijkheid is dus dat we de nabootsing als nabootsing ervaren: het ontbrekende dat door de nabootsing wordt gesuggereerd blijkt afwezig te zijn en de suggestie ervan slechts een illusie.
Maar er is meer: het verschil tussen ingeloste en illusoire suggestie heeft ook een effect op de manier waarop we het origineel begrijpen. In de literatuur ervaren we de wereld die in de voorstelling wordt opgeroepen altijd ergens als een onstoffelijke wereld van geesten, een 'droomwereld' - hoezeer ze ook als tastbare werkelijkheid wordt ervaren op het ogenblik dat we erin opgaan. En dat geldt ook voor auditieve nabootsingen, inzonderheid voor muziek. Visuele nabootsingen daarentegen ervaren we als veel stoffelijker en wereldser, omdat het met onze ogen is dat we in de werkelijkheid vertoeven. Al blijft aan het stilstaande visuele beeld altijd iets van het verstarde of versteende kleven. Pas bewegende beelden die van geluid zijn voorzien, hebben een werkelijkheidswaarde die nauwelijks verschilt van die van de werkelijke wereldt. Dat er toch nog een verschil is, valt pas goed op als er onderwerpen worden afgebeeld die ook in de werkelijke wereld om tastbare omgang vragen: de trein die op ons afkomt, maar vooral het eten dat we zouden willen opeten of het naakt dat we zouden willen aanraken.
Nog ingrijpender is het conflict tussen suggestie en waarneming als de nabootsing de intrazintuiglijke informatie reduceert. Al hebben we in principe slechts summiere aanduidingen nodig om de suggestie van ronding op te wekken, hoe minder informatie we krijgen, hoe schimmiger de nagebootste werkelijkheid overkomt. Naarmate we meer informatie krijgen, wordt de opgeroepen wereld wereldser en stoffelijker.
Hieruit resulteert een conflict tussen de neiging om de intrazintuiglijke informatie op te drijven en het
verlangen om met zo weinig mogelijk middelen een zo groot mogelijk effect te sorteren.
Terwijl we in de gekleurde versie van de Venus van Urbino moeiteloos indrukken als het volume en de ruimte, de zachtheid en de warmte van de huid - en bij dit naakt zelfs zeer uitzonderlijk ook een genegen ziel - meelezen, valt het ons heel wat moeilijker om de ontbrekende kleur en haar effecten mee te rekenen.
Maar het meest ingrijpend is het effect bij verregaande intrazintuiglijke reductie. Het gaat er in de wereld van de schilderkunst - de wereld van de visuele waarneming - immers heel anders aan toe dan in de wereld van de literatuur - de wereld van de verbeelding. In de verbeelding blijkt het zeer wel mogelijk zich fragmentarische en sterk gereduceerde voorstellingen te maken: de verschijningen hebben er in de regel iets van de figuur uit het Triadisch ballet van Schlemmer hierboven. Maar op het platte vlak kan het ontbrekende niet zomaar tussen haakjes worden gezet: het oog stuit op leemtes als het de informatie wil aantreffen die wordt gesuggereerd . Ofwel moet de schilder het ontbrekende - hoe minimaal ook - aanduiden - en dan krijg je wezens die in vergelijking met wat in onze wereld is te zien als zwaar gedeformeerd overkomen; ofwel laat hij het ontbrekende gewoon weg - en dan krijg je zoals bij Klee een soort eenogige koppoter te zien die telekinetisch een los zwevende voorarm bedient. Om dezelfde reden komt het oog ook vaak in de verleiding om het tors als een verminkt lichaam te lezen. De verleiding wordt er in Rodin's 'Iris messagère' alleen maar groter op omdat er slechts één arm is afgesneden en omdat al tussen de benen een snede is te zien.
EIGEN BEMERKINGEN EN BEDENKINGEN:
Om ons niet al te veel te laten afleiden van het onmiddellijke doel - te komen tot een hanteerbare invulling van het begrip mimesis in de kunsttheorie - laten we verdere en diepgaander beschouwingen over het wezen van 'de werkelijkheid' even terzijde. Nochtans blijft het zo dat de in de kunsttheorie van Stefan Beyst gehanteerde begrippen 'origineel' en 'mimesis' onlosmakelijk verbonden en zelfs rechtstreeks afgeleid zijn van het niet gedefinieerde begrip 'werkelijkheid'. Laten we er dan ook van uitgaan dat als we het over 'de werkelijkheid' hebben, we hiermee een relatieve werkelijkheid bedoelen, een werkelijkheid die alleen geldt voor het levend wezen 'mens', een werkelijkheid die bovendien verschilt van de ene mens (individu) tot de andere. 'De werkelijkheid' wordt aldus een spectrum van vele 'werkelijkheden', afhankelijk van de (soort) zintuigen waarover de mens beschikt om die werkelijkheid te kunnen ervaren, van de mate waarin het individu zich van al zijn menselijke zintuigen dan wel slechts van bepaalde zintuigen bedient of kan bedienen om de werkelijkheid te willen of te kunnen ervaren en van de wijze waarop die werkelijkheden in elke individuele 'geest' (hersenen) tot leven komen, leven en aldus 'bestaan', onder de vorm van individuele 'originelen' die niets anders zijn dan individuele percepties van de individueel ervaren 'werkelijkheid'. Elke individuele 'geest' is ook in staat om - naast de 'werkelijkheidsgetrouwe originelen' - andere 'werkelijkheden' virtueel te creëren die niet overeenstemmen met wat hij als wezen 'mens' gemeenzaam ervaart als 'de menselijke werkelijkheid' en die bijgevolg ook niet voldoen noch onderhevig zijn aan de 'wetten' van de menselijk waarneming. Dit zijn de in de kunsttheorie van Stefan Beyst benoemde 'niet werkelijkheidsgetrouwe (individuele) originelen' die - naast de met de menselijke waarneming en dus met de algemene menselijke werkelijkheidsperceptie overeenstemmende 'werkelijkheidsgetrouwe originelen' - samen bestaan en leven in elke individuele menselijke 'geest'. Die twee soorten 'originelen' kunnen slechts met andere individuen worden gedeeld en gecommuniceerd door ze te materialiseren in één of andere vorm die wél voldoet aan de 'wetten' van het aan het wezen 'mens' gemeenschappelijk toebedeeld waarnemingsvermogen. Dit bewust en gewild materialiseringsproces noemen we dan 'nabootsing' of - met een uit het oud Grieks stammend woord synoniem - 'mimesis'. Waar we - als aan de 'werkelijkheid' gehecht mens - geneigd zouden zijn om de materialisering (nabootsing) van de 'werkelijkheidsgetrouwe originelen' gelijk te stellen met 'voltooide mimesis', stelt Stefan Beyst het in zijn kunsttheorie net andersom door de 'werkelijkheidsgetrouwe originelen' als 'onvoltooide mimesis' te benoemen en de 'niet werkelijkheidsgetrouwe originelen' gelijk te stellen met 'voltooide mimesis'. Dit is uiteraard geen wet van Meden en Perzen, maar het is wel een goed gekozen arbitair uitgangspunt om - via het begrip mimesis - het begrip 'kunst' te vatten als iets dat zich op grond van welbepaalde parameters onderscheidt van de 'rest' (= wat niet als 'kunst' wordt gezien) én om via het tweeledig gedefinieerd begrip mimesis - onvoltooide en voltooide mimesis - de kunstwerken (kwalitatief) te kunnen plaatsen op de sporten van de 'kunst ladder'.
Wat Stefan Beyst hierboven uiteenzet over 'het conflict tussen ingevulde en niet ingevulde suggestie' gaat eigenlijk ten gronde over de mechanismen van de menselijke waarneming die via het geheel of een deel van de menselijke zintuigen tot leven komt en geduid wordt in de menselijke hersenen ("geest"). Het is op grond van de specifieke eigenschappen van dit menselijk perceptie vermogen (onder meer het selectief of gereduceerd gebruik van de zintuigen) dat het individu een (subjectief) onderscheid maakt tussen wat hij zintuiglijk ervaart als 'werkelijkheid' en als 'niet werkelijkheid' en aldus het 'echte' (subjectief) gaat onderscheiden van het 'onechte' of de 'nabootsing'. Van een groter gewicht in het begrip 'mimesis' - en dus ook in het begrip 'kunst' - zijn evenwel de in de menselijke individuele geest virtueel gecreëerde 'niet werkelijkheidsgetrouwe originelen' die we ook als 'abstracta' kunnen benoemen. De gemateraliseerde vormen van die 'abstracta' zouden we ook als 'kunst' en 'kunstwerken' kunnen benoemen. Literatuur - waarnaar Stefan Beyst hierboven ook verwijst - is wezenlijk van een andere orde omdat het hier gaat over 'TAAL' als een collectief conventioneel vastgelegd concept van (geschreven) tekens en symbolen die CONVENTIONEELVERWIJZEN naar concrete of abstracte 'objecten' en handelingen van of op die 'objecten'. Die verwijzingen - via tekens en symbolen - zijn niet gebonden aan een of andere materiële vorm (medium). De begripsoverdracht ( = voorstelling en duiding in de menselijke geest) van die tekens en symbolen gebeurt 'draadloos', via niet zintuiglijk waarneembare 'golven', laat ons zeggen. 'TAAL' is per definitie een vorm van collectief conventioneel benoemde (gesymboliseerde) 'werkelijkheid' die zich evenwel enkel in de menselijke geest kan 'openbaren', worden 'verstaan'. De 'taal' van de (echte) 'kunst' staat daar lijnrecht tegenover omdat ze per defintie niet collectief en niet conventioneel is maar juist wezenlijk individueel en onconventioneel ( = creatief, scheppend) en zich bovendien - als 'mimesis' van in de individuele menselijke geest virtueel gecreëerde 'niet werkelijheidsgetrouwe originelen' - zich uitsluitend in een materiële vorm kan 'openbaren' en 'bestaan' en als dusdanig eventueel met ander individuen kan worden gecommuniceerd.