WELKOM / BIENVENIDO


MAG IK ME VOORSTELLEN MET EEN LIEDJE?

¿PERMITE QUE ME PRESENTE CON UNA CANCIÓN?


MI CANCIÓN MUY PREFERIDA:

CUCURRUCUCÚ PALOMA



CUCURRUCUCÚ PALOMA, NO LLORES

(LIEF DUIFJE MIJN, WAAROM AL DIE TRAANTJES DIJN?)

Dicen que por las noches
no más se le iba en puro llorar;
dicen que no comía,
no más se le iba en puro tomar.
Juran que el mismo cielo
se estremecía al oír su llanto,
cómo sufrió por ella,
y hasta en su muerte la fue llamando:
Ay, ay, ay, ay, ay cantaba,
ay, ay, ay, ay, ay gemía,
Ay, ay, ay, ay, ay cantaba,
de pasión mortal moría.
Que una paloma triste
muy de mañana le va a cantar
a la casita sola con sus puertitas de par en par;
juran que esa paloma
no es otra cosa más que su alma,
que todavía espera a que regrese
la desdichada.
Cucurrucucú paloma,
cucurrucucú no llores.
Las piedras jamás, paloma,
¿qué van a saber de amores?
Cucurrucucú, cucurrucucú, cucurrucucú,
cucurrucucú, cucurrucucú,
paloma, ya no le llore
EIGEN VERTALING EN NADERE INFO OVER DIT LIEDJE:


24 november 2012

NORME VIR AFRIKAANS. ENKELE RIGLYNE BY DIE GEBRUIK VAN AFRIKAANS (AFRIKAANS IS NIE VIR SISSIES NIE!)

 

Signalering: professor CARSTENS is een eminente Zuid-Afrikaanse taalkundige en huidig voorzitter van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns en tevens lid van DIE AFRIKAANSE TAALRAAD. Via deze WEBSCHAKEL en in onderstaande video kom je alvast iets meer te weten over wat deze man beweegt en drijft.

 

Moge zijn visie over het belang en de impact van moeder/gemeenschapstaal op (sociale) identiteit en communicatie en dus ook op cultuur een spiegeltje zijn voor de vele stilzwijgende en mak toekijkende 'Neerlandici' uit de Lage Landen én voor de voor de waan van de dag, de reclame en de commercie bezwijkende taalredactie van de "Dikke Van Dale", een spiegel ook voor de 'politici' uit de Lage Landen en inzonderheid voor deze uit Vlaanderenland die weliswaar het mondje vol hebben over de belangrijkheid en de waarde van een (Vlaamse) identiteit maar er niet in (willen) slagen om een effectieve taalpolitiek op poten te zetten en uit te voeren die de Vlaamse identiteit vorm, inhoud en uitstraling moet geven. Vlaamse 'politici' die een heel land op se kop zetten voor het bekomen van een splitsing van 'BHV' teneinde zogezegd te kunnen weerstaan aan de 'verfransingsdruk' in de 'Vlaamse rand' maar zelf schaamteloos verzaken aan het voeren, bevorderen en ondersteunen van een positieve en constructieve Nederlandse taal politiek. Maar het gaat nog verder, de schaamte voorbij, waar zowel de Vlaamse als de Nederlandse overheden er integendeel alles aan doen om het hoger onderwijs en de universiteiten in Vlaanderen en Nederland zoveel en zo grondig mogelijk te 'verengelsen' onder de naar commercie wapperende vlag van de zogenaamde 'internationalisering' en 'mondialisering' en hiervoor bereid zijn hun gemeenschapstaal en dus ook hun cultuur en identiteit te verloochenen en zelfs prijs te geven. 'Farizeeër', 'Petrus', 'Judas' en 'tempelier' zijn wel de meest waardige uit het arsenaal van onwaardige bijbelse titels die men op de hoofden van die overheden kan plakken. De Vlaamse identiteit kan zich enkel weerspiegelen in en door de Nederlandse taal, méér zelfs, de Vlaamse identiteit is de Nederlandse taal. Als de gemeenschapstaal niet de essentie van de identiteit van een gemeenschap ware, kan iemand mij dan zeggen wat de essentie van de Vlaamse identiteit dan wél zou kunnen zijn, zonder te vervallen en zich te wentelen in zelfverheerlijkende valse rassen- en superioriteitstheorietjes of zich krampachtig proberen te steunen op een verondersteld specifiek volksgenetisch potentieel of op een veronderstelde eigen 'inborst' of - erger nog - op tijdelijke materiële 'rijkdom', op papieren geld, op het slibberige slijk der Aarde? 
Moge de visie en de aanpak van professor Carstens vooral ook een complete spiegeltent zijn voor de verantwoordelijken, de vele journalisten en presentatoren van de Vlaamse Radio en Televisie die zich heden ten dage vooral laten opmerken door een obsessieve Anglofiele ingesteldheid en een ongebreidelde hang om de dingen te pas maar vooral te onpas in het Engels te benoemen en te 'duiden' (?). Het lijkt erop dat vele VRT journalisten en presentatoren hiermee vooral zichzelf  'groter', gewichtiger, mondialer en dus belangrijker wanen dan ze in werkelijkheid zijn maar in mijn ogen maken ze hiermee niet alleen zichzelf onnoemelijk belachelijk maar ook hun organisatie, het publiek en de gemeenschap waarvan ze verondersteld worden ten dienste te staan en wiens identiteit en dus ook 'cultuur' ze verondersteld worden met verve te vertolken en te promoten. Hoe anders zou dit kunnen dan via een consequent prominent goed én creatief gebruik van de taal van die gemeenschap, het Nederlands?
Het mondiaal verspreiden en vooral verkopen van in mondiaal Engels verpakte 'culturele' eenheidsworst moet wel het laatste en het laagste zijn waarin de mensheid kan vervallen. (Echte) cultuur is immers het enige 'goed' dat niet te koop is en ook niet verhandeld en verkocht kan worden. Cultuur is en blijft een  specifiek en onvervreemdbaar iets met een plaatsgebonden zin en waarde, per definitie niet mondiaal en contra globaal. Een taal is daar de moeder, de motor, de drager en de exponent van. De geschiedenis der mensheid bewijst dit: als een cultuur sterft dan ook haar taal, als een taal sterft dan ook haar cultuur.

Carstens, W.A.M. (2003).

Norme vir Afrikaans. Enkele riglyne by die gebruik van Afrikaans
(vierde, hersiene en opgedateerde uitgawe). Pretoria: Van Schaik.
Carstens, W.A.M. (1997).
Afrikaanse tekslinguistiek: 'n Inleiding. Pretoria: Van Schaik.
 
 
Sinds Zuid-Afrika een democratie is geworden en de apartheid is afgeschaft, is de positie van het Afrikaans drastisch veranderd. Met de invoering van de nieuwe grondwet is de taal die tot het begin van de jaren negentig een dominante positie had in politiek, zakenleven, onderwijs en media, niet meer dan een van de elf officiele talen van het land geworden. Binnen die elf talen is de positie van het Engels steeds sterker aan het worden: zeker in de politiek bijvoorbeeld is het Engels in Zuid-Afrika tot de lingua franca uitgegroeid. Maar het zou een vergissing zijn om te menen dat de rol van het Afrikaans daarmee zo ongeveer is uitgespeeld en dat de taal geen toekomstmogelijkheden meer zou hebben.
Volgens de meest recente officiele gegevens komt het Afrikaans wat sprekersaantallen betreft met ongeveer 6 miljoen moedertaalsprekers (blanken en kleurlingen) op een totaal van ongeveer 45 miljoen Zuid-Afrikanen op de derde plaats, na de zogenoemde

zwarte talen isiZulu en isiXhosa, maar ruim voor het Engels, dat het als moedertaal van ongeveer 3.7 miljoen Zuid-Afrikanen (vrijwel allemaal blank) met een gedeelde vijfde plaats moet doen. Het Afrikaans speelt niet alleen een rol in de communicatie van haar moedertaalsprekers. In Zuid-Afrika zijn er ook ongeveer 10 miljoen tweedetaalsprekers van het Afrikaans (cf. K. Groeneboer (1997) in Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans).
 
Hoewel er aan het Afrikaans door het apartheidsverleden voor velen, binnen en buiten ZuidAfrika, nog onaangename associaties gekoppeld zijn, kan worden vastgesteld dat het ook de taal is die binnen alle etnische groeperingen door aanzienlijke groepen gesproken of op zijn minst begrepen wordt, die nog steeds in een groot deel van het zakenleven wordt gebruikt, en die in de gedrukte media, in de literatuur en in de podiumkunsten zeer prominent aanwezig is.
 
Ook wordt het Afrikaans, naast het Engels natuurlijk, anno 2004 nog volop gehanteerd in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, waarin gelukkig op alle universiteiten nu ook niet blanke studenten en docenten participeren. Zoals president Mbeki zei bij de aanvaarding van zijn eredoctoraat aan de Universiteit van Stellenbosch in het begin van dit jaar: "Afrikaans is now a liberated language".
 
Het is zo gezien dan ook niet verwonderlijk dat over taalbeheersing of communicatiekunde, een relatief nieuw vakgebied binnen de Zuid-Afrikaanse context, (ook) in het Afrikaans gepubliceerd wordt.
Dat mag blijken uit de Iiteratuurlijst bij het overzichtsartikel over ontwikkelingen op dit terrein van De Stadler &

Basson in dit tijdschrift (25, 4, 2003), en ook het in 1997 verschenen handboek van Carstens over tekstlinguïstiek is in het Afrikaans geschreven.
 
Carstens wilde blijkens zijn voorwoord een algemene inleiding in de tekstlinguïstiek presenteren gebaseerd op het werk van onder meer Halliday & Hasan (1976) en De Beaugrande & Dressier (1981), en hij wilde tegelijk een tekstgerichte taalkundige benadering van het Afrikaans introduceren - dat alles in de hoop dat hij "ten minste sal reg kry om u te laat begryp dat die tekslinguistiek groot navorsingsopwinding meebring en besondere navorsingspotentiaal inhou." Of hij daarin geslaagd is laat zich eigenlijk alleen goed beoordelen bij gebruik van het boek in de onderwijssituaties waarvoor het bedoeld is. Los daarvan is het vooral een ver vertakte en overvloedig met citaten gelardeerde opsomming van begrippen en noties die in tekstlinguïstisch werk van anderen geïntroduceerd zijn. Dat maakt de nieuwswaarde van Afrikaanse tekslinguistiek:
'n Inleiding voor Nederlandse vakgenoten niet erg groot.
Interessanter wellicht, zij het vanuit een wat ander perspectief, is een normatief handboek van Carstens waarvan in 2003 een herziene herdruk verscheen:
 
Norme vir Afrikaans. Enkele riglyne by die gebruik van Afrikaans.
 
Waar Nederlandstalige taalkundigen en taalbeheersers nogal huiverig zijn als het gaat om normatieve uitspraken over het taalgebruik, ook als daar in het maatschappelijke debat expliciet om wordt gevraagd (zie de recente discussie over de toelaatbaarheid van constructies als 'een mooie huis'), bestaat er bij Carstens en zijn ZuidAfrikaanse collega's binnen de Taalkommissie en het Nasionaal Liggaam vir Afrikaans minder aarzeling om knopen door te hakken en aanwijzingen te geven.
 
Hoewel ook Carstens zich in het eerste hoofdstuk van zijn handboek bewust toont dat descriptie en niet prescriptie de hoofdtaak van de taalkundige is, stelt hij daar toch ook dat de taalkundige "juis die geskikste persoon is (op grond van opleiding en ervaring) om die nodige oordele te vel" (p. 19). Dat
taalkundigen volgens Carstens bij uitstek geschikt zijn om prescriptieve uitspraken te doen, betekent nog niet dat ze het gezag en de invloed hebben die ze volgens hem verdienen: "In Afrikaans het taalkundiges [..] helaas maar min 'magi in hierdie verband." (p. 14).
 
Bijzonder afwijzend laat hij zich met name uit over het frequente gebruik van rechtstreeks uit het Engels overgenomen woorden en uitdrukkingen in het hedendaagse Afrikaans, zoals - bijvoorbeeld - 'Commitment', 'Die proffie ken al die facts', 'Moenie panic nie', en 'Ek kan nie meer cope nie': het is Carstens allemaal een doorn in het oog.

Het volgens Carstens vaak gehoorde tegenargument dat dit soort taalgebruik het gevolg is van het ontbreken van geschikte uitdrukkingen in het Afrikaans, wijst hij van de hand. Die uitdrukkingen komen er niet in het Afrikaans omdat de taalgebruikers ze de kans niet geven zich te ontwikkelen. De oplossing ligt dan ook voor de hand:
 
"Taalbewuste gebruikers sal wel aktief meewerk om geskikte Afrikaanse vorme hiervoor te help ontwikkel en vestig." (p. 319). Met zo'n oproep om de eigen taal te beschermen hoef je als taalkundige in het Nederlandse taalgebied anno 2004 (en zeker anno 2012) niet aan komen.
 
Hoe voelbaar de historische banden tussen het Nederlands en het Afrikaans nog steeds mogen zijn, de maatschappelijke en taalpolitieke context is zo verschillend dat een familiebezoek tot flinke verrassingen kan leiden.

Norme vir Afrikaans geeft Nederlandstalige taalbeheersers daarvan een voorproefje.

Geen opmerkingen: