MIMESIS EN SUGGESTIE (1): INTERZINTUIGLIJKE REDUCTIE
Het is precies aan deze structuur van het origineel te danken dat zoiets als mimesis mogelijk is: het volstaat om de verschijning voor één enkel zintuig te leveren om de illusie te wekken dat het geheel daar in levenden lijve aanwezig is. In de spiegel krijg je slechts puur visuele indrukken te zien, en toch heb je de stellige indruk dat daar een volledige persoon verschijnt, niet alleen van vlees en bloed, maar in de eerste plaats bezield. Hetzelfde geldt als je geblinddoekt van een persoon alleen de stem te horen krijgt: je hebt de stellige indruk dat hij in levende lijve in de kamer staat te spreken. In literatuur volstaat zelfs een teken voor zintuiglijke verschijningen: de woorden 'en hij werd verliefd op zijn spiegelbeeld' volstaan om de bijbehorende voorstelling op te roepen.
Wat dat betreft gelijkt een nabootsing op een afzonderlijke, geïsoleerde waarneming. En het verschil tussen beide is dat je in de werkelijke wereld ook nog indrukken uit andere zintuigen kunt opdoen, terwijl dat bij de nabootsing slechts in beperkte mate mogelijk is Dat geldt ook voor literatuur: de schrijver kan ons onmogelijk een uitputtende beschrijving leveren en beperkt zich daarom eveneens tot indrukken voor afzonderlijke zintuigen.
En het is precies omdat bijkomende waarneming onmogelijk is, dat we de nabootsing als nabootsing ervaren, en niet als werkelijkheid. Hoe gelijkend de visuele verschijning in de spiegel ook moge zijn: 'bij nader toezien' valt er niets te voelen of te horen, en is er al helemaal geen sprake van zoiets als een 'innerlijk'. En dat is pas helemaal het geval bij voorstellingen: bij nader toezien valt hier helemààl niets waar te nemen.
MIMESIS EN SUGGESTIE (2) INTRAZINTUIGLIJKE REDUCTIE
Het bovenstaande geldt niet alleen voor de optelling van indrukken uit verschillende zintuigen, maar ook voor de optelling van de indrukken voor een afzonderlijk zintuig. Een glimp volstaat om een visuele indruk als 'boom' te identificeren, maar het is pas als je de boom lang en langs alle kanten hebt bekeken, dat je een volledig beeld hebt over wat er echt valt te zien. In afwachting hebben je hersenen nog de vluchtigste hint al aangevuld tot een hypothetisch beeld op het geheel.
Ook daarvan kan de kunstenaar* dankbaar gebruik maken. Een beperkt aantal met zorg gekozen hints volstaan om de illusie te wekken dat het ding daar in al zijn zintuiglijke glorie is gegeven. Om aan te geven dat iets rond is, is het niet altijd nodig om alle gradaties van licht donker over een geheel oppervlak minutieus weer te geven. Het volstaat om de minimale informatie te verschaffen die nodig is om tot de gewenste indruk op te roepen. Zo kan de plastische kunstenaar volstaan met wat streepjes aan één kant van de cirkel om de indruk van een bol te laten ontstaan. Dit principe kan met succes worden toegepast op meer ingewikkelde driedimensionale formaties zoals lichamen of draperingen. Al veel spectaculairder is dat effect als een paar elementaire aanduidingen volstaan om complexe ruimtelijke vormen te suggereren. Zo volstaat een cirkel met een kruisje en twee stipjes, opdat je het oppervlak tussen de cirkelomtrek niet langer als vlak leest, maar als de ingewikkelde ruimtelijke formatie die bij een aangezicht hoort, én dat je dat aangezicht leest als de verschijning van een achterliggende ziel. Het effect is des te sterker naarmate de omtrek meer aanwijzingen bevat over de aard van wat omschreven wordt, al is het effect waarschijnlijk sterker als niet een omtrekslijn, maar een volledig zwart of wit vlak als figuur tegenover een achtergrond is afgezet:
Niet alleen alleen de vorm van een omtrek kan dat wonder bewerken, ook de afbeelding van het juist gekozen snorretje met bijbehorende bles volstaat om de aanwezigheid van de persoon én de verschijning van Hitler te suggereren. Dat geldt niet alleen voor schematische suggestie, maar ook voor een informatief volledig verzadigd beeld: (Alexander Shakhabalov)
Zo komt het überhaupt dat je bij de weergave van een onderdeel altijd het geheel mee veronderstelt: de eivormige hoofden van Brancusi lees je niet als een hoofd dat uit de guillotine is gerold, en een tors evenmin als een lichaam met afgehakt hoofd en afgehakte ledematen.
Om dezelfde reden kan bij visuele nabootsingen in zwart-wit (marmeren beelden, prenten, fotografie) de kleur als zodanig worden weggelaten zonder dat je denkt dat het naakt wit is geschminkt. En al vanouds hebben plastische kunstenaars begrepen dat je met enkele suggestieve vegen vaak een meer overtuigend effect kan verkrijgen dan door een nauwgezette weergave.
De intrazintuiglijke reductie kan nog veel drastischer vormen aannemen. Bij een tors valt de afwezigheid van de weggelaten delen niet op. Wat zichtbaar blijft is immers een samenhangend en herkenbaar geheel, en wat wordt weggelaten valt als het ware buiten de 'rand' van het blikveld. Anders ligt het als de onderdelen die in het beeld worden weerhouden niet meer samenhangen. Wat werd weggelaten wordt dan immers tot leemte in het blikveld. In het beeld van Klee hieronder krijg je twee armen te zien waarvan de bovenarm is verdicht met een trommelstok. Van de beide ogen van de trommelaar, krijg je alleen dat éne te zien dat je recht in de ogen kijkt. Wat je ervaart als een rechterarm hangt totaal geïsoleerd in het luchtledige. Van een lichaam is geen spoor te bekennen, en van een trommel nog minder:
Al valt er alleen maar iets te zien en niets te horen, toch voel je in dit beeld de dreiging van de paukenslag. En wat meer is: al vallen er alleen maar losse onderdelen van een lichaam te zien, toch komt het geheel over als een eenheid. Al wordt deze eenheid hier niet langer gedragen door de samenhang van de visuele verschijning, maar door de eenheid van de wil die het gebaar en de blik bezielt. Je kunt dit vergelijken met onderstaande figuur uit het 'Triadisch ballet' van Schlemmer, waarvan het lichaam onzichtbaar in het donker is gehuld en alleen het aangezicht, de handen en de benen zichtbaar zijn. Ook hier schrijf je de bewegingen van de membra disieacta toe aan een achterliggende eenheid:
Als je deze beelden zou willen verfilmen, zou je de intrazintuiglijke reductie grotendeels ongedaan moeten maken en zo van het origineel weer bij het model belanden. Daarin gaat de visuele kunst gelijken op de literatuur, die zich in de regel vergenoegt met nog schaarser aanduidingen. Met hetzelfde effect: als het vage gereduceerde beeld dat we ons via de tekst hebben opgebouwd via filmische weergave van punt tot punt wordt weergegeven, valt dat in de regel erg tegen.
We moeten dus onderscheid maken tussen verschillende graden van suggestiviteit in de weergave; Terminologie: (spreken van natuurgetrouwe weergave is moeilijk bij Malevitsj. Getrouw is al beter. Verzadigd versus suggestief, graphic-expliciet tegenover suggestief, of gewoon: niet suggestief tegenover suggestief).
Om een getrouwe weergave te zijn - een spiegelbeeld - hoeft een nabootsing dus niet alleen niet de verschijning voor alle zintuigen te leveren, ze hoeft niets eens alle onderdelen van een gegeven zintuiglijke verschijning punt voor punt weer te geven. Integendeel: een nabootsing is des te kunstiger naarmate ze met minder zintuiglijke - of op het eerste gezicht betekenisloze - informatie niettemin een indruk van volwaardige zintuiglijke aanwezigheid weet te suggereren. En wat meer is: door suggestie kan vaak een sterkere indruk van getrouwheid worden bereikt dan door 'natuurgetrouwe' (zogenaamd 'fotografische') weergave, die vaak als onwerkelijk, ja zelfs 'surrealistisch' of 'hallucinant' wordt ervaren (fotorealisten):
EIGEN BEMERKINGEN EN BEDENKINGEN:
Wat mij in de teksten van Stefan Beyst altijd bijzonder opvalt én meevalt is de gerichte, analytisch- constructieve wijze waarop hij zijn te formuleren concepten stap voor stap opbouwt, gestalte en inhoud geeft, er zorgvuldig over wakend dat er op het einde van de af te leggen weg (die soms noodgedwongen lang en soms ook bochtig moet zijn), staat wat er moet staan, in maximale klaarheid en begrijpelijkheid gerelateerd aan het (volgende) doel. Ik ken kunstfilosofen en kunstcritici die dit helemaal niet doen of daar absoluut niet in slagen wat uiteraard aan het wezen van dezen kan liggen maar meestal ligt het aan iets anders, nl. aan het onvermogen of de onwil dan wel aan een combinatie van beide on-kundigheden om zich taalkundig logisch samenhangend en communicatief begrijpelijk (voor de toehoorders of de lezers) uit te drukken. Sommigen van deze charlatans slagen er bovendien in om deze reële gebreken om te toveren in virtuele deugden door deze handicaps voor te spiegelen als een 'kunde', als de 'kunst' om wartaal te produceren en zich zelve, cum maxima laude, maximaal onverstaanbaar voor anderen te maken. Dat heeft dan niet zozeer met het gebruik van taal op zich van doen maar met een gebrek aan inhoud, zin en samenhang in hun 'betogen'. Niemand is perfect natuurlijk maar de minst perfecte en tegelijk de meest perfide zijn degenen die zich als perfecte voordoen.
Bovenstaande tekst van Stefan Beyst leidt dus ook hier vlot naar heldere en verhelderende conclusies die ons dichter bij het uiteindelijke doel brengen, nl. het concept 'mimesis' zo duidelijk en volledig mogelijk te omschrijven zodat we dit kernbegrip functioneel kunnen aanwenden om ons op een consistente manier een idee te kunnen vormen van wat 'kunst' is of minstens toch een gefundeerde en samenhangende visie te kunnen ontwikkelen omtrent wat géén 'kunst' is of kan zijn. Volgens de 'institutionele kunst theorie' die Willem Elias naar voor schuift en ook volgens zijn volgeling (of leermeester?) Jan Hoet is dat allemaal niet nodig en zeker niet nuttig omdat de 'Institutie' - volkomen gratis bovendien - wel in Uw plaats zal denken om vervolgens vanuit haar absoluut en tegen klinkende munt inwisselbaar Gezag te bepalen en te decreteren wat 'kunst' is en - als het in het Belang van de 'Instititutie' en van de Klinkende Munt moet - ook nog te decreteren wat door de 'Institutie' niet als 'kunst' kan worden gewaarmerkt of desnoods als 'niet - kunst' moet worden gebrandmerkt en afgedaan. Niets dat plezanter en tegelijk verrijkender is dan denken in de plaats van anderen en niets dat makkelijker en tegelijk stommer is dan anderen in uw plaats te laten denken, denk ik dan....
Wat wordt er in dit onderdeeltje van de kunst theorie van Stefan Beyst bijgebracht aan de invulling van het concept en kernbegrip 'mimesis'?
Ik probeer het te bundelen en samen te vatten:
1. Het vertrekpunt: de 'werkelijkheid' (door Stefan Beyst in en doorheen zijn teksten ook wel als (concrete) 'modellen' benoemd)
In deze tekst van Stefan Beyst blijft dit punt vooralsnog onderbelicht maar in het kader van het opzet om een visie over' kunst' te ontwikkelen speelt het ook niet zo'n wezenlijke rol dat het begrip 'werkelijkheid' noodzakelijkerwijze moet worden uitgediept om tot steekhoudende en bruikbare conclusies over 'kunst' te komen. Nochtans kan ik me niet van mijn intuïtief aanvoelen ontdoen dat het ergens toch wel voldoende zin heeft om het begrip 'werkelijkheid' onder de aandacht te houden, al was het maar omdat de theorie zo is opgebouwd dat het ene aan het andere vasthangt en het ene ook uit het andere volgt. De in de menselijke geest gevormde 'originelen' bv. zijn geen door de Schenker van het Leven bij de geboorte kant-en-klaar ingelegde 'data', maar ontstaan en groeien geleidelijk via een zeer complex wordingsproces dat noodzakelijkerwijze een (ver)band moet hebben met de opgenomen interne en externe 'werkelijkheden' die via de (na de bevruchting zich geleidelijk ontwikkelende) menselijke 'zintuigen' (= receptoren) continu worden waargenomen en opgenomen. Die 'werkelijkheden' bepalen dus hoe dan ook de inhoud van de 'originelen', zeker van de 'bestaande' maar - minstens gedeeltelijk - ook van de 'imaginaire'. Aangezien die in de menselijke geest gevormde 'originelen' noodzakelijkerwijze een transformatie-reductie zijn van de 'werkelijkheid' - deze 'originelen' zijn van nature niet 'reëel' maar virtueel - ligt de conclusie voor de hand dat wat de 'mens' als 'werkelijkheid' herkent en erkent, niet 'de werkelijkheid' is maar een binnen de limieten van het menselijk waarnemingsvermogen individueel getransformeerd-gereduceerde virtuele transcriptie van wat 'de werkelijkheid' in absolute zin kan zijn. Elke menselijk individu schept dus via de perceptie structuren en capaciteiten de hem individueel kenmerken, zijn eigen 'werkelijkheid' die hij nochtans als 'de werkelijkheid' zal beschouwen en erkennen. Een menselijk individu dat compleet blind én doof ter wereld komt, bijvoorbeeld, zal 'de werkelijkheid' fundamenteel anders gaan herkennen en erkennen dan individuen die met een 'normaal' functionerend menselijk gezichts- en gehoorvermogen geboren zijn maar binnen die laatste 'normale' groep bestaan er ook individuele variaties in de structuur en de capaciteit van het gezichts- en gehoorvermogen die - samen met de individuele structuur en capaciteit van hun menselijk brein - maken dat elk individu 'de werkelijkheid' enigszins verschillend zal herkennen en erkennen. Er 'bestaan' met andere woorden evenzovele 'werkelijkheden' en dus ook evenzovele soorten (bestaande) 'originelen' als er menselijke individuen zijn. Het vermogen van elk individueel menselijk brein om ook nog individuele imaginaire 'originelen' te creëren maakt dat de (virtuele) bronnen waaruit van elkaar onderscheiden 'nabootsingen' kunnen ontstaan oneindig of toch onuitputtelijk zijn.
Bestaat er dan geen 'werkelijkheid' in absolute zin? Ja, maar voor zover we het wezen 'mens' en zijn menselijke grenzen als ijkpunt nemen voor het bestaan en de kennis van 'de werkelijkheid in absolute zin'.
Deze 'absolute werkelijkheid' wordt beschreven en geanalyseerd in wat door het wezen 'mens' wetenschap wordt genoemd. Deze wetenschap steunt hoe dan ook op de ervaringen en vaststellingen die het wezen 'mens' kan doen in een milieu dat menselijk leven toelaat of waar dit door het wezen 'mens' mogelijk wordt gemaakt. Hiertoe gebruikt het wezen 'mens' hulpmiddelen of 'instrumenten'. Uit zijn methodische ervaringen en vaststellingen (experimenten) leidt het wezen 'mens' door inductie of deductie algemeen aanvaarde kennis en inzichten af die hij 'wetenschap' noemt. In meer algemene zin kan men stellen dat de menselijke wetenschap 'de werkelijkheid in absolute zin' heeft beschreven, ontleed en herleid tot twee 'oer - componenten' : materie en energie.
Sinds onder meer door de denker en wetenschapper Einstein de theorie van de 'niet corpusculaire golfmechanica' - ook 'kwantummechanica' genoemd - werd uitgebouwd en wetenschappelijk gegrondvest, neemt men aan dat 'materie' en 'energie' in elkaar omzetbare 'zijns-toestanden' zijn waartussen Einstein het verband uitdrukte door de wiskundige (vereenvoudigde) formule: E (energie) = m (massa) x c² (kwadraat van de snelheid waarmee lichtgolven zich voortplanten). Het door de 'mens' waarneembare verschil tussen materie en energie berust erop dat 'materie' zich van macro-niveau over micro-niveau, moleculair en atomair niveau tot 'elementaire deeltjes niveau' laat kennen en herkennen door een 'structuur' terwijl ' energie' als 'structuurloos' wordt gezien maar zich wezenlijk wel kenmerkt door een 'anti-structuur', door 'chaos'. Het is ook door iedereen gemakkelijk vast te stellen dat wat de 'mens' beschrijft als 'de niet levende dingen' een relatief eenvoudige 'structuur' vertonen terwijl 'levende wezens' altijd een complexe tot zeer complexe 'structuur' hebben. Er in dit verband misschien toch even aan herinneren dat de elementaire bouwstenen (= atomen) waaruit al die 'eenvoudige dingen' en al die 'complexe wezens' structureel zijn opgebouwd door de wetenschap werden beschreven en bovendien geordend samengevat in één enkel klein maar fijn tabelletje, tabel van Mendeljev of ook wel 'periodiek systeem' genoemd. Deze tabel steunt op een systemische ordening, uitgaande van slechts enkele luttele atomaire elementaire 'onderdeeltjes', protonen, neutronen en elektronen genoemd. Door fysico-chemische combinaties van de atomen die in het tabelletje van Mendeljev zijn opgenomen, kunnen ontelbare soorten 'moleculen' worden gevormd die zich op hun beurt kunnen combineren en structureren in ontelbare soorten 'stoffen' en ook in 'levende wezens', m.a.w. de hele planeet en veel van wat zich ver daarbuiten bevindt, samengebald in één enkel simpel tabelletje. Dit vind ik zowat het mooiste en het belangrijkste van wat de 'mensheid' tot hier toe aan zichzelf heeft geschonken.
Misschien tegelijk er even aan herinneren dat wat wij 'zien' noemen, voor de 'mens' slechts mogelijk is door de 'aanwezigheid' van wat wij (zon)'licht' noemen dat in de menselijke wetenschap niets anders is dan een vorm van energie en dus 'chaos' en dat als - bij wijze van spreken - morgen 'de zon uitvalt' of ineens een andere energievorm begint uit te stralen (in golflengten die door het menselijk oog niet productief kunnen worden gecapteerd) het voor het grote gros van de mensheid gedaan is met de 'werkelijkheid' te 'zien'.
2. De in de menselijke geest gevormde 'originelen' en de nabootsing.
De 'mens' kan de 'werkelijkheid' slechts (virtueel) kennen en herkennen met behulp van en via zijn menselijke zintuigen. Die menselijke zintuigen zijn 'organen(stelsels)' opgebouwd uit diverse soorten 'weefsels' (spieren, bindweefsel, vetweefsel, zenuwweefsel) die elk opgebouwd zijn uit (gespecialiseerde) cellen (spiercellen, bindweefselcellen, vetcellen, zenuwcellen). Cellen zijn biologische (levende) eenheden die bio-chemisch opgebouwd zijn uit diverse soorten moleculen die op hun beurt niets anders zijn dan fysico-chemische combinaties en ketens van combinaties gevormd met het beperkte aantal atomen dat vervat is in de kleine 'blokkendoos' van Mendeljev (zie punt 1.). Bovendien zijn alle levende (= organische) wezens slechts met een zeer beperkt aantal elementen (atomen) uit die 'blokkendoos' van Mendeljev samengesteld, waarvan het element koolstof - gesymboliseerd met de letter C afgeleid van de Latijnse benaming Carbo - de hoofdbrok én de ruggegraat vormt, naast vooral de elementen H (waterstof, afgeleid van het Grieks/Latijn Hydra-), O (zuurstof, afgeleid van het Grieks/Latijn Oxy-), N (stikstof, afgeleid van het Latijn Nitrum), S (zwavel, afgeleid van het Latijn Sulfur) en P (fosfor, afgeleid van het Grieks 'fωs foros' - 'licht brengend', waaruit de middeleeuwse nazaten van de voorvaderlijke Latijnen dan 'Phos phorus' hebben gebrouwen ). De 'mens' en alle andere levende zijn dus wezenlijk te reduceren tot een (weliswaar ingewikkelde) constructie van - in hoofdzaak - luttel 6 elementen of - enigszins artistiek literair uitgedrukt - van zes letters. De 'mens' van 6 letters, stel U voor, waarvan het aandeel van de letter C (Carbon) minimum 80 % (in droge stof, dwz na deshydratatie of 'ontwatering') bedraagt. We mogen hem dan artistieksgewijs én wetenschappelijk gefundeerd ook gerust de C-'mens' of de koolstof-'mens' noemen. Misschien is dat ook wel de reden waarom de 'mens' zich zo graag tooit met tegen veel geld geruilde diamanten die - weliswaar in kristallijne vorm - zelfs 100 % uit de letter C (koolstof) bestaan en bovendien is ook papiergeld in hoofdzaak een C-product. Het enige (zintuiglijke) verschil tussen diamant en geld is dat diamant blinkt maar niet stinkt en dat geld stinkt maar niet blinkt! En hiermee zijn we weer beland bij de menselijke zintuigen waarlangs de 'mens' zich een 'origineel' maar ook volkomen virtueel beeld van de 'werkelijkheid' vormt.
De 'mens' beschikt normaal gezien over 5 soorten 'zintuigen' : de tastzin (die niet in een 'orgaan' gebundeld is), het gezichtsvermogen (orgaan = het oog), het gehoor (orgaan = het oor), de reukzin (orgaan = de (inwendige) neus) en de smaakzin (organen = de mond-keelholte en de tong).
De 'mens' is als levend wezen een gesloten structuur waarin slechts een klein aantal (macro anatomische) 'openingen' zijn, te weten 5 die alle een gecombineerde 'ingang / uitgang' of 'input / output' functie hebben, weliswaar toegespitst op één van die functies terwijl de 'omgekeerde' functie alleen bij uitzonderlijke of speciale dan wel feestelijke gelegenheden wordt of kan worden gebezigd.
De 'zintuigen' zelf hebben echter enkel een 'ingang / input' functie : zij fungeren uitsluitend als ontvangers / receptoren voor prikkels die van buiten de gesloten structuur komen en langs de zintuigen naar binnen gaan of worden gecapteerd. Via de 'tastzin' , de 'smaakzin' en tot op zekere hoogte ook de 'reukzin' kunnen echter ook interne prikkels (uit het inwendige van de structuur) worden opgevangen, waarbij de 'smaakzin' en de 'reukzin' eigenlijk moeten worden gezien als op bepaalde plaatsen gelocaliseerde gespecialiseerde vormen van 'tastzin'. De 'tastzin' concentreert zich immers anatomisch niet in een afzonderlijk 'orgaan' maar is over het gehele menselijk lichaam gespreid, zowel extern (de huid) als intern (de vliezen van de interne organen) en wel overal waar zich uiteinden van zenuwvezels/zenuwbanen bevinden, en dat zijn er verschrikkelijk véél. Bovendien gebeuren onze 'waarnemingen' niet door maar via de 'zintuigen'. De eigenlijke 'waarnemingen' grijpen plaats in 'zenuwcentra', dit zijn ophopingen of 'knooppunten' waar (bepaalde) zenuwvezels /zenuwbanen samen komen. Het geheel van deze menselijke 'zenuwstructuur' noemt men het zenuwstelsel, dat anatomisch ingedeeld wordt in een 'autonoom' zenuwstelsel en een 'centraal' zenuwstelsel, dit laatste bestaande uit het stelsel van zenuwbanen die grotendeels langs de wervelkolom (het ruggemerg) maar ook rechtstreeks van (de achterkant) van onze ogen (de oogzenuwbanen) en vanuit het inwendige van onze oren (de gehoorzenuwbanen) direct in verbinding staan met onze hersenen, culmineren in ons BREIN. Het 'autonoom' zenuwstel dat eveneens door de wervelkolom loopt onderscheidt zich van het 'centraal' zenuwstelsel doordat het voor zijn werking (verwerking van prikkels via 'reflexbogen') niet noodzakelijkerwijze afhankelijk is van een verbinding met onze hersenen. Hoewel dit stelsel dus 'autonoom', los van de hersenwerking functioneert, is het in de wervelkolom wel gedeeltelijk gekoppeld aan het 'centraal' stelsel, zodat het ene stelsel ook het andere kan beïnvloeden. Dit is een beetje ingewikkeld, maar ingewikkeld moet ook gaan, de 'mens' gaat wel...
De 'mens' is in wezen (op atomair niveau) heel simpel maar functioneert (als structuur) wel heel complex. Daarom wordt hij waarschijnlijk ook 'mens' genoemd. De hierboven gestipuleerde C-'mens' is dus tweevoudig C, een keer als de eenvoudige C van Carbo en nog een keer als de ingewikkelde C van Complex. Ik ga hier nu niet verder in op de anatomisch-neurologisch-fysico-chemische structuur van de 'mens' maar ik plan wel om daar later in afzonderlijke items op mijn blog dieper op in te gaan, in elk geval wat het menselijk 'gezichtsvermogen' betreft, in combinatie met sommige andere structuren en functies van onze hersenen. Het zal U hierbij niet verwonderen dat de menselijke 'zenuwcel' (eenheid of 'unit' waaruit het hele systeem is opgebouwd) een héél bijzondere en specialistisch gebouwde en functionerende menselijke cel is, niet enkel tegenover alle andere types van menselijke lichaamscellen maar ook onderling zijn onze zenuwcellen zeer gedifferentieerd. Wat de zenuwcel van alle andere soorten menselijke cellen (bv spiercellen, bindweefselcellen, bloedcellen, vetcellen, eicellen...) fundamenteel onderscheidt, is zijn onvermogen om zich te delen en te vermenigvuldigen en zijn bijna onvermogen om zich na schade te herstellen.
¡LE RECIBE EL CEREBRO ÚNICAMENTE UNA VEZ, CUÍDELE!
( you get your brain only once, take care of it! ).
Hoe de (bestaande) 'originelen' (zintuiglijke perceptie van de 'werkelijkheid) in de menselijke geest worden gevormd, opgeslagen en opgeroepen, is dus nu nog niet echt duidelijk maar stefan Beyst geeft hier wel al aan hoe het resultaat er ongeveer uitziet en welke uitwerking het heeft. Het door Stefan Beyst beschreven en met zeer goede illustratieve voorbeelden verduidelijkt fenomeen van interzintuiglijke reductie wijst er immers op dat onze hersenen een soort rationele 'high tech truc' gebruiken om de complexiteit van de waargenomen 'werkelijkheid' te kunnen vatten, behouden en oproepen. Deze 'truc' heet SUGGESTIE. Hoewel het in onze geest levend 'origineel' [ = virtueel beeld van de 'werkelijkheid' ] menselijk-zintuiglijk 'volledig' is, zorgen onze hersenen ervoor dat wij in de regel niet gelijktijdig 'bewust' zijn van alle zintuiglijke componenten waaruit dit 'origineel' is samengesteld. Onze hersenen zorgen er om één of andere reden voor (rationeel-economisch dan wel omdat er grenzen inzake functionele belasting zijn) dat het beeld waarvan we ons op een gegeven moment 'helder' bewust zijn slechts op één of een beperkt aantal zintuiglijke componenten betrekking heeft. Bij wijze van 'compensatie' kunnen onze hersenen er evenwel voor zorgen dat we desalniettemin van dit onvolledig opgeroepen 'origineel' (tijdelijk) de perceptie indruk kunnen hebben dat het volledig is, alsof het volledig zou zijn. Dit is in zekere zin een klein beetje 'vals spelen', een 'trucje' - entre nous soit dit, quelque sorte de truc de la foire - een 'trucje' die we suggestie noemen. Deze 'truc' passen we met onze hersenen veelvuldig toe in onze dagdagelijkse waarnemingen (indrukken) van de 'werkelijkheid'. Stefan Beyst geeft hiervan in zijn tekst hierboven enkele zeer verhelderende concrete voorbeelden. De 'truc' van de suggestie berust eigenlijk op een uiterst complex neurologisch systeem van ASSOCIATIES dat zich in ons brein afspeelt. Ik wil hierbij alvast opmerken dat dit associatief suggereren ons enerzijds wel helpt in rationeel functioneel waarnemen of in een minder belastende dan wel in een als aangenaam, leuk aangevoelde wijze van waarnemen maar ons anderzijds ook erg kan misleiden, ons op een verkeerd, door de waarnemer onbedoeld, ongewenst en zelfs op een voor de waarnemer bedreigend spoor kan zetten.
Dit zelfde associatief-suggestief proces treedt ook op binnen één enkele soort van waarneming (bv bij het zien) waardoor we met de waarneming van slechts een onderdeel van een bepaalde 'werkelijkheid' al genoeg kunnen hebben om de indruk te krijgen dat we het geheel van die bepaalde 'werkelijkheid' waarnemen (in het gegeven vb, zien). Stefan Beyst benoemt dit met de term intrazintuigelijke reductie (= reductie binnen één bepaalde soort zintuiglijke waarneming).
Dit menselijk vermogen om een associatief-suggestief gereduceerde zintuiglijke waarneming te ervaren, te beleven, aan te voelen alsof het géén gereduceerde waarneming maar een zintuiglijk 'volledige' waarneming (= het 'origineel' in de menselijke geest) zou zijn, stelt de 'mens' uiteindelijk ook in staat om slechts vertrekkende vanuit enkele minimale zintuiglijke 'aanwijzingen' in zijn geest associatief-suggestief hele reeksen complexe 'waarnemingen' (virtueel) 'op te bouwen' die hij met die minimale waarneming 'associeert'. Dit stelt de 'mens' op een unieke wijze ook in staat om TEKENS te interpreteren en uiteindelijk ook eenduidige SYMBOLEN te 'lezen' én (conventioneel) te hanteren, met ander woorden om ABSTRACT te DENKEN en te COMMUNICEREN. Dit uniek menselijk vermogen kan men ten slotte met slechts één woord (= teken, symbool) aangeven : TAAL. In de Nederlandse 'taal' met een combinatie van 4 letters (= tekens), in de Spaanse 'taal' LENGUA in de Franse 'taal' LANGUE in de Engelse 'taal' LANGUAGE in de Duitse 'taal' SPRACHE ........
Binnen dit rijtje van 'taal tekens' laten de geschreven/gesproken woorden LENGUA - LANGUE - LANGUAGE duidelijk een onderlinge vormelijke/fonetische gelijkenis zien/horen waarbij de woorden SPRACHE en TAAL vormelijk en klankmatig niet aansluiten. Dit wijst enerzijds op verwantschappen in een gemeenschappelijke taal bron maar anderzijds ook op uiteenlopende evoluties en ontwikkelingen van talen die een gemeenschappelijke taal bron hebben. Die verschillende ontwikkelingen vinden in eerste orde hun oorsprong in een vermenging van verschillende taal bronnen, in uiteenlopende omstandigheden waarin 'gedachten-betekenissen' met 'symbolen-woorden' worden geassocieerd, in 'klank verschuivingen' en in tweede orde ook in de wijzen waarop woorden geschreven, 'gespeld' worden. Het latijnse woord 'LINGUA' (betekenissen = de menselijke tong en bij uitbreiding ook de menselijke 'spraak' en dus 'taal') heeft duidelijk model gestaan voor de ontwikkeling van het Spaanse 'LENGUA', het Franse 'LANGUE' en het Engelse 'LENGUAGE'. Waar het Spaanse 'LENGUA' en het Franse 'LANGUE' - zoals het Latijnse 'LINGUA' - zowel 'tong' als 'taal' kunnen betekenen, heeft het Engels dan weer een apart woord ontwikkeld waarmee specifiek het menselijk orgaan de tong (TONGUE) wordt aangeduid, hoewel 'tongue' ook de betekenis van 'taal' kan hebben. Het Duitse woord 'SPRACHE' in de betekenis van 'spraak/taal' gaat terug op een historisch anders gelegde associatie, namelijk met één van de functies van het menselijk orgaan de tong (= het spreken, de spraak) maar niet met dit orgaan zelf dat exclusief met het woord 'ZUNGE' wordt aangegeven. De vormelijke verschillen tussen de Nederlandse 'TONG', de Duitse 'ZUNGE' en de Engelse 'TONGUE' zijn dan weer het resultaat van historische klank verschuivingen. De Engelse combinatie 'LANGUAGE/TONGUE' toont meteen ook aan hoe een taal zich uit verschillende taal bronnen kan ontwikkelen, in dit geval uit een Latijnse taalbron en een Germaanse taal bron.
Het Nederlandse woord 'TAAL' lijkt een beetje de vreemde eend in de bijt in het gegeven rijtje van 'taal tekens'. Het verwijst enkel en exclusief naar 'taal' in de betekenis van 'taal als een verwijzing naar wat gezegd, betekend wordt', niet naar het spreek orgaan de tong en zelfs niet naar de spreek functie van dit orgaan (= het spreken zelf, specifiek de SPRAAK genoemd). In de 'Dikke Van Dale' wordt de etymologische herkomst van dit woord als 'onzeker' beschreven en voor de rest doet de 'Dikke' er zedig en zuinig het zwijgen toe. Dat is zeker wel plaats- en kostenbesparend maar verder heeft niemand er wat aan, wat toch moeilijk de bedoeling kan zijn van een verklarend woordenboek dat als dé standaard voor het lexicon van de Nederlandse taal fungeert ?
Daarom doe ik hier zelf een suggestie mbt de mogelijke etymologische herkomst van het Nederlandse woord 'TAAL' waarvan er blijkbaar geen aanduidingen zijn die wijzen op een zuiver 'Germaanse' oorsprong. In de 'Dikke Van Dale' wordt het Nederlandse woord 'TALENT' (zoals trouwens ook het Duitse equivalent 'das Talent') etymologisch in verband gebracht met het Latijnse 'talentum' dat zelf is afgeleid van het oud-Griekse 'talanton' dat terug gaat op de benaming voor een oud Griekse gewichtsmaat - bij uitbreiding ook de naam van een (geldelijk) betaalmiddel - die verder in overdrachtelijke zin model stond voor begrippen als 'bezit, vermogen, kracht, rijkdom,...'. Overigens vindt men de meer letterlijk op te vatten Grieks-Latijnse stam 'talentum' terug in het Nederlandse woord 'BE-TALEN'. Het is nu mijns inziens helemaal niet uit te sluiten dat het Nederlandse woord 'TAAL' in de betekenis van 'taal' ontstaan is uit een toevallige uitbreiding en tegelijk een specifieke verenging van de overdrachtelijke betekenissen van het Latijnse 'talentum' ( bezit > vermogen > kracht > gave > kunde > talent) naar het bezit, het vermogen, de kracht, de gave, het talent om zich via het spreken, de spraak en het woord te onderscheiden en uit te blinken. Dit specifiek 'spraak-spreek-woord TALENT' zou dan uiteindelijk kunnen hebben geleid tot het ontstaan van het specifieke Nederlandse woord 'TAAL' duidend op een soort 'talent' met een zeer specifieke verwijzingsinhoud.
In voormelde 'talen' en ook in alle andere mensen 'talen' zal het BEGRIP 'taal' telkens wel door andere combinaties van letters of meer algemeen door andere tekens en/of klanken visueel en/of auditief worden weergegeven maar onderliggend aan die verschillende visuele vormen en/of auditieve klanken ligt (conventioneel) telkens dezelfde BETEKENIS, verwijzen ze naar een zelfde soort van mentale 'voorstelling' die in wezen niets anders is dan het 'volledige' (conventioneel) samengestelde beeld, het 'origineel' in de menselijke geest. Dit geldt voor 'woorden' maar ook voor combinaties van 'woorden' en dus voor 'zinnen', wat uiteindelijk niets anders is dan een 'taal' GRAMMATICA. Dit impliceert dat de mensheid voor dezelfde conventioneel aanvaarde begrippen (= mentale voorstellingen) wel andere tekens (letters), andere woorden/klanken kan gebruiken en enigszins andere methodes voor de constructie van 'zinnen' kan aanwenden, maar....in de grond, im Grunde, en el fondo, au fond, fundamentally komt het op hetzelfde neer. Dit vind ik persoonlijk ook de kern en de basis voor elke (productief-inzichtelijke) methode voor het verwerven van zogenaamde 'vreemde' talen. Een 'vreemde' taal moet men niet 'leren', maar zich eigen maken. Dit gaat des te vlotter en dus te vlugger naarmate men een diepgaand, fundamenteel inzicht heeft in (algemene, universele) 'GRAMMATICA'. De rest komt enkel neer op geheugen, gewenning en gewoonte (en dus ook op inzet,volharding en geduld). Het (Vlaams) probleem van onze steeds maar achteruitboerende kennis van 'vreemde' talen ligt precies in de ontstellend grote en dwaze verwaarlozing van de studie van de 'grammatica', van grammatica in de zin van algemene 'taalkunde'. Maar als men - op elementair schoolniveau - het zelfs niet eens meer de moeite waard acht om de 'grammatica' van de eigen taal, het Nederlands, structureel, analytisch én filosofisch te benaderen en te bestuderen, dan kan men inderdaad alleen nog (in bar slecht Nederlands) gaan staan jammeren dat het probleem bij 'onze jeugd' zou liggen, dat het misschien aangewezen is om enkel nog wat 'broebel Engels' te 'leren' (= na-apen), naast praktische 'workshops' in 'SMS- taal' om 'mee te kunnen' met 'iets' waarvan men niet weet of niet beseft waartoe het kan leiden. Het probleem ligt niet bij 'onze jeugd' maar bij onze opvoeders, bij onze beleidsverantwoordelijken, bij ons onderwijssysteem, onze pedagogisch-filosofische aanpak en onze onderwijsmethodes. Aan plat populistisch politiek opbod doen - zoals de veelbesproken 'NVA' dat deed en doet - is uiteraard gemakkelijker en 'cooler', nietwaar? Dat Bart De Wever meent zijn populistisch imago wat te kunnen 'upgraden' door te doen alsof hij een Groot Latijns Keizer waardig zou zijn die - O Ironie der Vaderlandse Geschiedenis - fanatiek de Germaansche Belangen behartigt, verschaft ons geen enkel maatschappelijk voordeel of nut maar veel zin- en waardevoller zou zijn dat onze Vlaamse leerlingen op onze Vlaamse scholen - sine mora - ( = onverwijld) de studie van de Latijnse grammatica zouden aanvangen, om mee te beginnen natuurlijk....hoewel het eigenlijk nog beter ware om te starten met de oud-Griekse grammatica die - vanuit filosofische en filologische hoek bekeken - nog rijker en nog meer genuanceerd is. Het zal dus geen toeval zijn dat de 'Nederlandse' woorden filo-sofisch en filo-logisch 24 karaats oud-Griekse woord-begrippen zijn, zoals het ook geen toeval kan zijn dat heel wat filosofen en filologen van universeel wereldformaat vertegenwoordigers zijn van de oud-Griekse maatschappij en cultuur, waarvan de oud-Latijnen nadien bijzonder veel hebben opgestoken en overgenomen, in het bijzonder wat de Latijnse taal en dus ook de Latijnse grammatica betreft.
Het onverwijld veralgemeend invoeren in al onze Vlaamse onderwijsinstituten van een basis studie van de oud-Griekse en de Latijnse grammatica - gekoppeld aan en uitgebreid tot een grondige studie van de algemene taalkunde - zou zeker veel zinvoller en nuttiger zijn dan zich op kosten van de Vlaamse Werkende Mens kostelijk te amuseren met lichtvoetige en lichtzinnige politieke pokerspelletjes zoals het onverwijld splitsen van BHV.
Hiermee zijn we dus wel een heel eindje afgedwaald van de teksten van Stefan Beyst maar dit is - mijns inziens - zeker niet onnuttig geweest al was het maar omdat we nu logischerwijze een belangrijke conclusie kunnen trekken die centraal staat in de kunst theorie van Stefan Beyst.
Als tekens, (abstracte) symbolen en dus ook 'taal' (bij uitbreiding: literatuur) fundamenteel neerkomen op vormelijk-functionele 'vervangmiddelen' voor een bijzonder complex geheel van op (zintuiglijke) waarnemingen gesteunde 'voorstellingen' (= 'originelen', betekeningen) van de 'werkelijkheid' dan ligt het zó voor de hand dat meer concrete door de 'mens' gemaakte nabootsingen van die 'werkelijkheid' (onder meer alle soorten van visuele afbeeldingen en grafische uitbeeldingen) uiteraard ook moeten neerkomen op een soort van vormelijke 'vervangmiddelen' voor een complex geheel van op (zintuiglijke) waarnemingen gesteunde 'voorstellingen' (='originelen'). Dit impliceert alvast dat het begrip MIMESIS (nabootsing) in zijn functionele aspecten zó kan worden ingevuld dat mimesis niet enkel kan dienen als middel om de complexe 'werkelijkheid' gereduceerd vereenvoudigd 'getrouw' weer te geven (en onder die vorm te bewaren) maar ook om nieuwe 'werkelijkheden' te creëren die manifest anders, ja zelfs tegengesteld zijn aan wat we ons van de ' werkelijkheid' voorstellen. In die zin kan mimesis per definitie nooit de 'werkelijkheid' zelve zijn, integendeel ze is er per definitie mee in tegenspraak. In (voltooide) mimesis wordt de 'werkelijkheid' niet herkend, ook niet erkend maar juist ontkend.
We zouden hier ook kunnen concluderen dat symbolen en dus ook 'taal' (bij uitbreiding: literatuur) inzake 'graad van mimesis' op een hoger plan staan dan de meer concrete vormen van door de 'mens' gemaakte beelden en afbeeldingen. Dat is ook zo, alleen mag men niet uit het oog verliezen (O Ironie der Tale!) dat naast de 'graad van mimesis' er ook nog (menselijke) intentionele/functionele aspecten een belangrijke rol spelen. Die aspecten kunnen zuiver utilitair (noodzakelijk/gewenst...) van aard en doel zijn, maar ze kunnen ook gericht zijn op de bevrediging van menselijke 'psychologische' behoeften of verlangens.
Dit zou er kunnen op wijzen dat er niet alleen wezenlijke gelijkenissen maar ook belangrijke functionele verschillen zijn tussen enerzijds de leefwereld van de abstracte symbolen ('taal' en wetenschappen) en de leefwereld van de meer concrete beelden (esthetiek en 'kunst') anderzijds. Het zijn precies die verbanden, die gelijkenissen maar ook en vooral die functionele verschillen die mij uitermate bezig houden en boeien. U zal intussen begrepen hebben dat ik hier al een optie neem op een conclusie die in de richting gaat van de stelling dat 'kunst' hoe dan ook een FUNCTIE moet hebben of dat anderszins haar elitaire positie en zelfs haar bestaansrecht in de maatschappij gevaarlijk op de (mijn) helling komt te staan (O Ironie der Tale!).
Om met de oneindige schoonheid en de onmetelijke wijsheid besloten in de onzeggelijke beknoptheid der Letteren in een notendop te mogen beluiten:
TOUT S'ARRANGE ET TOUT SE BALANCE - TODO SE ARREGLA Y TODO SE EQUILIBRA - ALLES SCHIKT ZICH EN ALLES WIKT ZICH.
Ik borduur er - gekoppeld aan de bijzonder interessante en waardevolle kunst theorie van Stefan Beyst - in volgende 'afleveringen' zeker op verder. Ik moge hopen dat de lezers van mijn blog en vooral U, Fotografen, hieraan een stukje mee willen borduren (O Ironie der Tale!). Natuurlijk is het zaak om te vermijden dat we door de bomen het bos niet meer zouden zien (O Ironie der Tale!). Langs de andere kant is het evenwel ook zo dat wandelen, dolen en dwalen door het bos juist de beste manier is om de verschillende soorten bomen goed te leren kennen en te onderscheiden. Daarom zal ik bij het afronden van de bespreking van het onderdeel 'mimesis' uit de teksten van Stefan Beyst proberen om het kernbegrip 'mimesis' helder en duidelijk te bepalen naar de essentie van zijn inhoud en functies. Dit begrip is immers de toetssteen waaraan andere begrippen zoals 'kunst', 'design', 'abstractie', 'tekens en symbolen', 'taal'...in de verdere beschouwingen en visies van Stefan Beyst worden afgemeten, onderscheiden en onderling tegenover elkaar geplaatst of onderling in verband worden gebracht.
Om met de oneindige schoonheid en de onmetelijke wijsheid besloten in de onzeggelijke beknoptheid der Letteren in eOm met de oneindige schoonheid en de onmetelijke wijsheid besloten in de onzeggelijke beknoptheid Om met de oneindige schoonheid en de onmetelijke wijsheid besloten in de onzeggelijke beknoptheid der Letteren in een notendop te mogen beluiten:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten